Croisée berger Pyrénéen et berger Australien.
Hieronder de voor het opvoeden van twee kleine hondjes toepasselijke ‘Ballade der grossen Müdigkeit’ van de Oostenrijkse schrijver Friedrich Torberg (1908-1979) uit 1938. Deze telt 17 strofen van vier regels en is geschreven in Parijs.
Het gedicht begint zo:
Ich bin von großer Müdigkeit befallen,
und alles, was ich weiß, ist mir zur Last.
Der Menschheit Jammer hat mich angefaßt
und kommt in immer kürzern Intervallen.Man soll mich, bitteschön, zu nichts mehr drängen.
Man soll mich schlafen lassen. Es ist spät.
Man soll – wenn´s draußen denn schon weitergeht –
mir feuchte Tücher vor die Fenster hängen.
En het eindigt aldus:
Ich möchte meine ersten Worte lallen
und schlummern ohne Wissen, ohne Ziel.
Ach alles, was ich weiß, ist mir zu viel.
Ich bin von großer Müdigkeit befallen.Ich möcht´ hintüber sinken in die Kissen,
ich möcht´ dorthin, wohin ich geh, nicht gehn,
ich möchte alles, was ich seh, nicht sehn,
ich möchte alles, was ich weiß, nicht wissen,ich möchte alles, was ich fühl, nicht fühlen
und ganz allein sein … Nein, nicht ganz allein:
ich möchte gern zwei kleine Hunde sein
und miteinander spielen.
‘Neidvoll gewidmet den beiden Foxterriers Tommy und Molly, fünf Monate alt und zugehörig einer nicht viel älteren Besitzerin, zu Paris, im Jardin du Luxembourg, an einem warmen Septembertag des Jahres 1938.’
Hierboven Flaubert, die verwachtingsvol opkijkt naar Bjorna. Want als je als hondje van 10 weken het commando ‘voor’ begrijpt, dan mag je toch wel iets verwachten. Een lekker brokje misschien?
Na het slecht afgelopen avontuur met de getraumatiseerde Vagabond had vooral Saskia er behoefte aan met een hondje eens bij nul te beginnen. Haast hadden we niet met de komst van een eventuele nieuwe huisgenoot, maar toen deze op ons pad kwam, in de vorm van een bekende boer die vertelde dat er bij zijn zoon een aantal ‘chiots’ uit een hol waren gekropen, waarvan er twee blauwe ogen hadden – toen zijn we toch maar gaan kijken.
Het had nog heel wat voeten in de aarde voor we er ook maar één te zien kregen, want de in het wild geboren bende was enorm schuw en misschien was het daarom wel, dat er een geest over ons vaardig werd van ‘hebben is hebben, maar houden is de kunst’. Kortom: we namen het hummeltje mee naar huis, waar ze om te beginnen een uren durende welness behandeling van Bjorna kreeg: met een eindeloos geduld pulkte deze tussen de honderd en tweehonderd vlooien uit heur haren vandaan. Het beestje liet het zich allemaal welgevallen, te overmand door de plotselinge verandering in haar bestaan, om te kunnen reageren. Maar dat het geen onplezierige ervaring was, moge blijken uit het feit dat ze het nog steeds heerlijk vindt om op haar buikje gekriebeld te worden. Je hoeft maar ‘buikje’ te zeggen, of ze ligt op haar rug en kijkt verwachtingsvol naar je op.
We noemden haar ‘Diable’, omdat de pyreneese herder ook wel het Franse duiveltje genoemd wordt. Haar aanvankelijke schuwheid hield geen stand, want de volgende dag volgde ze ons op de voet. Wel bleek ze over Houdini-achtige capaciteiten te beschikken, die ons nog steeds hoofdbrekens bezorgen. Dachten we al een waterdicht terras te hebben en een grote omheinde hondentuin, op ons ondernemend Jack Russeltje Basje toegesneden, Diable was voor geen gat te vangen. Indien gemotiveerd, zoals in het geval dat wij beiden er niet zichtbaar waren, nam ze elke horde. Het duurde niet lang of ze klom over de hoogste hekken – ja, letterlijk klom, want na een voor zo’n klein hondje reusachtig hoge sprong, klampte ze zich met voorpootjes aan de ‘grillage’ en trapte er met haar achterpootjes langs omhoog. Op deze aapachtige wijze wist ze hekwerken van meer dan 2 meter over te komen. En ging het niet bovenlangs, dan probeerde ze het onderlangs, waar er voor de aanhouder altijd wel een gaatje in het gaas te behalen was.
Ondertussen waren wij haar volgens de boekjes aan het ‘socialiseren’. Overal moest ze kennis mee maken: met andere honden, met katten, met kinderen, met mensenmenigten, met auto’s. Vanuit het principe ‘jong geleerd, oud gedaan’ brachten we haar in aanraking met elke denkbare situatie. Opvallend was, dat ze in een nieuwe setting extreem rustig was en soms zelfs in slaap viel. We hadden het idee dat dit haar manier was, om zich voor beangstigende ervaringen af te sluiten.
Het duurde niet lang of ze wandelde ons kleine rondje met de andere honden mee. Alles verliep zo voorspoedig, dat we ons afvroegen of het niet veel leuker was om twee van deze hondjes in ons hondenbestand te voegen. Zodat we, na een telefoontje naar de eigenaar, op zijn verlaten erf naar de tweede blauwogige zaten te vissen. Alle puppy’s hadden zich verstopt en zo ook zij, die we onder een pallet traceerden, waarvan we de openingen met voorhande zijnd materiaal blokkeerden, om het beestje vervolgens met een stokje in een hoekje te drijven, waar we haar konden pakken.
En wéér werd het vlooien van het diertje tot een soort initiatierite. Daar dit diertje een week langer in het vlooienhol had verbleven, had ze zo mogelijk nog meer vlooien dan Diable. Om deze reden noemden we haar, naar de bekende Franse schrijver uit het midden van de 19e eeuw: ‘Flaubert’ (Uitspraak: Vlobèr).
De vaststelling in bovenstaand gedicht dat twee kleine honden met elkaar spelen, werd meer dan bewaarheid en dit feit ontlastte ons enorm. Maar daar stond tegenover dat ze wel héél onafscheidelijk waren en elkaar ook aanmoedigden in ongewenst gedrag, zoals achter paarden en koeien aanjagen of het spelletje Noah-pesten bedrijven. Met z’n tweeën waren ze sterk en hadden ze nergens ontzag voor. En dientengevolge gingen we er toe over gescheiden met ze te wandelen. In eerste instantie moesten we ze op de heenweg tillen, zo moeilijk vonden ze het om zonder de ander op pad te zijn. Maar geleidelijk aan richtten ze zich meer op ons en wandelden ze zonder probleem van hun zusje vandaan.
We namen ze ook afzonderlijk mee met activiteiten, die we op het land bedreven, zoals mesten rapen, maaien met de zeis en werk in de moestuin. Het gedicht van Friedrich Torberg gaat over een ‘Grossen Müdigkeit’ en is door een saus van Weltschmerz overgoten, maar een feit is dat het opvoeden van twee pups een voortdurende alertheid verlangt, waar je wel eens vanaf zou willen. Je moet als baas altijd leuker en aantrekkelijker zijn dan een wildspoor of wegrennende koeien. En ook al is dit enigszins te bewerkstelligen door héél lekkere hapjes aan te bieden als de hijgende pups zich uiteindelijk na een uitstapje van enkele minuten aan je presenteren, het voelt niet helemaal prettig dat ze dit slechts doen voor jou als bron van lekkernijen – en niet voor jou an sich.
We zijn nog midden in het proces van socialiseren en opvoeden en dit verhaal krijgt zeker nog een staartje, maar vast staat, dat als ik mijn kinderen zo bewust had opgevoed als deze twee hondjes, ik minder kinderen zou hebben gehad. Gelukkig maar komt wijsheid met de jaren, want ik zou de twee jongsten voor geen goud willen missen.
Ettevaux, 4-11-’13