Se laisser présager…
De officiële route, zoals beschreven in het fietsgidsje Langs oude wegen, van Clemens Sweerman en Aart van Rossem, voert van Maastricht naar Nevers (de hoofdstad van de Nièvre, waar wij wonen). Maar ik plakte er Nunspeet-Maastricht aan vast en boog na Bazoches, 12 km. onder Vezelay, richting Ettevaux. Voor Maastricht – Nevers moet je Ongeveer 720km. rekenen.
Het gidsje is opmerkelijk nauwkeurig en als je de aanwijzingen volgt, kun je bijna niet fout rijden, zelfs niet in de wat grotere steden die je aandoet. Daarnaast word je geattendeerd op bezienswaardigheden, wordt een tipje van de sluier van de geschiedenis van het gebied dat je doorkruist gelicht en staat bij elk dorp vermeld of er winkels, horecagelegenheden of campings zijn. Winkels waar je proviand kunt inslaan zijn op sommige stukken van de route schaars gezaaid. Het is wel voorgekomen dat ik bijna 100km. moest fietsen, voordat ik mijn honger kon stillen. Maar toen bleek een klein dorp opeens over een boulangerie artisanal te beschikken. Als je een tijd op een houtje hebt moeten bijten, ben je geneigd dan extra toe te slaan. Zo verging het ook mij: gewapend met quiches quatre fromages et pain amande chocolat liet ik het dorp achter me, om me op een mooi plekje aan deze heerlijkheden tegoed te doen.
Grensstreek Nederland – België
Maar de avonturen beginnen dus in Maastricht. En dan ben je al snel in België. Als het landschap begint te glooien – en dat is in Nederlands Limburg al enigszins het geval – wordt het fietsen spannender, door de voortdurende verandering in perspectief. De einder is dichterbij dan in het vlakke land, waar je soms op tien kilometer afstand al gebouwen ziet liggen. Zo niet in heuvellandschap, waar om de bocht van de weg opeens een dorpje kan opduiken, dat in ras tempo naderbij komt, vooral als je aan het afdalen bent, natuurlijk.
Dichterbij
Geleidelijk aan begint ook de bouwstijl te veranderen en dit is tijdens de route één van de thema’s. Waar bovenstaand dorpje nog in Nederland zou kunnen liggen en wie weet ook ligt, want ik ben vergeten waar ik de foto nam, doet onderstaande boerderij al wat on-nederlands aan. Toen er nog grensposten waren in Europa werd je meteen over de grens gewaar ‘van den vreemde’. Nu is het niet geheel duidelijk wanneer je precies de grens passeert, maar de eenwording heeft zich nog niet geheel en al tot de architectuur uitgestrekt. Wel ben ik in Belgische steden Nederlandse ketens als de Hema en het Kruidvat tegengekomen. De tijd dat je een croissant of een stokbrood alleen in Frankrijk kon eten, ligt ver achter ons. Daarom deed het me deugd richting Morvan’gougères'(kaassoezen of soesjes) aan te treffen en het hierboven in de hemel geprezen ‘pain amande avec ou sans chocolat’. Kom daar maar eens om in de Pays Bas!
Eenmaal in de Ardennen begint het stijgen en dalen. Ik moet toegeven dat ik me toen ging afvragen of deze tocht voor een 60jarige niet te hoog gegrepen was en of ik mezelf mogelijk in de conditie had gewaand van een 26jarige Sas, die ooit 400km op één dag buffelde. Tot mijn verschrikking moest ik namelijk op vlakke weggetjes al in een laag verzet. Hoe moest dat gaan als er écht geklommen moest worden?
Afdaling naar het Ourthedal
Totdat het me opviel dat de route ofwel vlak liep, ofwel afdaalde. Inmiddels zou ik ver onder het zeeniveau moeten fietsen. Desondanks zag ik wel degelijk dat het landschap heuvelachtig was en dat er dus stijgingen in het traject moesten zitten. Onder wielrenners wordt deze ervaring ‘vals plat’ genoemd. Het is een optische illusie (met de intrigerende naam’gravitatieheuvel’), die door sommige bewoners van geaccidenteerde streken aan buitenaardse krachten wordt toegeschreven en door meer rationele mensen aan het ontbreken van een (volledige) horizon, hetgeen met zich meebrengt dat er onvoldoende referentiepunten zijn.
Overgenomen van www.netdoor.fr
Idyllisch landschap
Al met al, toen mijn zorgen over mijn belabberde conditie van de baan waren, was het enorm genieten in de Ardennen. De route gaat in principe langs de mooiste streken die er tussen Maastricht en Nevers te vinden zijn en mocht er al eens een stuk in zitten waarin de lelijkheid van het moderne leven zich aan de eenzame fietser opdringt, dan is dit noodzaak. Ook voor fietsers zijn er niet overal ecologische verbindingszones.
Bastogne
Er zijn ongetwijfeld mensen die van Bastogne kunnen genieten en die de drukke winkelstraat met z’n voortdurende stroom van auto’s gezellig vinden. Ik sluit zelfs niet uit dat ik er in een andere context voor open zou kunnen staan. Maar als je net je eerste bivak in de bossen achter de rug hebt en in alle stilte vroeg op pad bent gegaan door dat fantastische glooiende landschap, dan komt het wat rauw op je dak vallen en wil je maar één ding: in hoog verzet op de trappers staan (in verzet gaan). Wegwezen!
Langs oude en stille wegen…
Van de schoonheid en de troost…

Langs de afdaling naar l’abbaye d’Orval
Ik begin er op deze plek over, omdat de lange afdaling naar de Abdij van Orval het wel erg bont maakt op wegdekgebied. Daar staat tegenover dat de door bos omringde route door een prachtig stukje Zuidelijke Ardennen gaat en bovendien wordt het lijden verzacht door de abdij zelf.Hier wonen en werken nog steeds monniken, die de abdij exploiteren, kaas maken en bier laten brouwen door betaalde leken. De al dan niet vermoeide pelgrim kan er overnachten, mits er is gereserveerd. Deze wereldse houding is zeker niet op de leringen van Saint Benoît (Benedictus) gestoeld, die stelde:
Tous les hôtes qui surviennent seront reçus comme le Christ.
(Alle gasten die hier komen zullen ontvangen worden als Christus zelf)
Hij zei dit overigens, omdat in elke gast een weergekeerde Christus zou kunnen schuilen. Waar dit veelal niet het geval is, doet de gast er wellicht minder toe. Ik ken iemand die deze route fietste en door de monniken meteen werd herkend als een niet-Christus. Hem werd toegang geweigerd.De monniken behoren tot de orde der Cisterciënzers. Deze onuitsprekelijke naam is afgeleid van de Latijnse naam voor het stadje (Saint-Nicolas-lès-)Citeaux, nota bene gelegen in onze eigen Bourgogne, in de buurt van Dijon. Bien étonné de se trouver ensemble!
De Cisterciënzers hebben een rijke geschiedenis, die al in het eind van de 11e eeuw zijn aanvang vindt. Het voert in het kader van deze route, hoewel een pèlerinage, te ver om die uitgebreid uit de doeken te doen. Daar de monniken van l’Abbaye d’Orval bier brouwen, is het echter misschien interessant te vermelden dat de Trappisten zich in de 17e eeuw van de toen alom tegenwoordige Cisterciënzers afscheidden. Gezien het succes van het trappistenbier zou je zeggen: Chacun son métier et les vaches seront bien gardées…
Cisterciënzers beriepen zich, behalve op de leer van de Heilige Bénedictus, op het bijbelverhaal over Maria en Marta. Maria, die ademloos aan Jezus’ voeten zat te luisteren naar zijn leer, terwijl Marta zich in de keuken uitsloofde om hem een maal te bereiden. Jezus is dan zo – sorry! – LULLIG om te zeggen dat Maria het beste deel heeft gekozen.
Welnu, dat deden ook de Cisterciënzers. Werken was er niet bij. Ze lijfden hele dorpen in om dit voor hun te doen. Ik krijg de indruk dat deze instelling inmiddels achterhaald is, waarschijnlijk omdat de slavernij is afgeschaft. Maar toch!Het kenmerkende okerkleurige gesteente, de ‘Franse steen’, waar de Abdij uit is opgebouwd, vormde 165 miljoen jaar geleden de bodem van de zee die zich hier bevond. Deze kennis heb ik van de site van de abdij en hij bevreemdt me, omdat volgens Genesis God de aarde immers zo’n 6000 jaar geleden schiep. Maar misschien moet ik niet op alle slakken zout leggen.
De eerste monniken die zich in de 11e eeuw in Orval vestigden, kwamen uit Zuid Italië. Wellicht is aan hen de legende over Gravin Mathilde van Toscane te danken, die haar huwelijksring liet vallen in een bron in deze regio. Ze bad tot God om hem terug te mogen krijgen en jawel hoor, daar dook een forel op met de ring in zijn bek. Voor Mathilde reden om het dal uit te roepen tot een ‘gouden dal’, een ‘val d’or’. Hier dankt Orval zijn naam aan.
De abdij is in de loop van haar lange geschiedenis twee keer door oorlogshandelingen afgebrand, de laatste keer aan het eind van de 18e eeuw. Pas in de loop van de 20e eeuw werd e.e.a. weer opgebouwd. Toch resten er nog ruïnes, zoals op bovenstaande foto is te zien.
De opbouw moet een waar monnikenwerk zijn geweest en details zijn niet geschuwd. Het resultaat is een wondermooi conglomeraat van gebouwen, een ware publiekstrekker. Waar de lange afdaling naar de abdij in alle stilte plaatsvindt, is het op de bestemming een drukte van belang. Een grote parkeerplaats geeft ruimte aan diegenen die als gemotoriseerde pelgrim op bezoek komen en niet ver daar vandaan heeft zich een horecagelegenheid genesteld, waarvan het terras propvol zit.
In de abdij exposeren kunstenaars en buiten staan vrij moderne beelden, die ik echter niet vind misstaan.
Tevens treft men buiten een uitstekend gedocumenteerde kruidentuin aan.
Het verdient, kortom, aanbeveling om op deze plek hetzij neer te strijken, hetzij enige tijd te besteden aan een bezichtiging. L’abbaye d’Orval is voor een pelgrim beslist de moeite waard.
Na de abdij wordt de grens met Frankrijk gevolgd door het Forêt de Merlanvaux, waarop de fietser bij Fagny Frans grondgebied betreedt. Sinds de abdij ben ik meer gefocust op Godshuizen. Dit zieltje hebben de monniken hiermee toch maar gewonnen! De foto hierboven betreft de Notre Dame van Avioth, een enorme basiliek in een plaatsje met slechts 125 inwoners. Doordat ik nog geen 12km daarvoor de abdij bezocht, ben ik er alleen maar langs gereden. Daar heb ik nu natuurlijk spijt van.
Dat geldt ook voor het vestingstadje Haut-Montmédy een kilometer of vijf verder op de route. Als je alle tijd hebt, zou je hier beslist moeten afstappen. Maar daar ik me had voorgenomen me niet langer dan een week van mijn werkzaamheden in Ettevaux te laten afhouden, heb ik op deze route veel ‘in het voorbijgaan’ gezien, met het idee het ooit nog eens dunnetjes over te doen.
Montmédy
Maar ook zonder lang stil te staan maakt het tempo van de fiets dat je je kunt openstellen voor de vele mooie en enkele minder mooie aspecten van de route. Dat het tempo van fietsers trouwens enorm kan verschillen, merkte ik toen ik tijdens een klim werd ingehaald door vier mannen op racefietsen. Zij deden de route ook, maar dan lichtgewicht. De schoonouders van één van hen waren met de auto + caravan en regelden na een 80 km. per dag een plek op een camping voor hen. Door flink mijn best te doen hield ik ze nog een kwartiertje bij, maar zwaarbeladen als ik was was dit een ’tour de force’.
Waterlandschap
Sinds Montmédy bevinden we ons in de Argonne. Dit is geen regio of departement, maar een geografische eenheid die gekenmerkt wordt door assymmetrische bergen, die aan de ene kant geleidelijk stijgen en aan de andere kant steill naar beneden gaan. Het laat zich raden dat de mens, met het oog op rugdekking, hier gaarne domicilie koos. Maar dit werd dan weer door anderen betwist, zodat er in de Argonne sinds de Gallo-Romeinse tijd veel gesteggeld werd. Tijdens de Eerste Wereldoorlog liep de frontlinie gedurende vier jaar dwars door dit gebied. Het meest memorabele van deze streek van 110 bij 30 km. vind ik dan ook de talloze monumenten die getuigen van deze heilloze strijd.
De gedachte dat in dit prachtige landschap mensen, vaak jongens nog, elkaar hebben afgeslacht, zodat je in feite door een soort knekelveld rijdt, maakt enigszins mismoedig. En je weet, mèt de Poppys, dat
“Non, non, rien n´a changé Tout, tout, a continué Hé! Hé! Hé! Hé!”
Los van de bloederige geschiedenis van de Argonne, valt er landschappelijk veel te genieten. Vooral de enorm uitgestrekte koolzaadvelden zul je als fietser niet snel vergeten. In de tijd dat ik de route reed, midden juni 2014, was de bloei van het koolzaad al voorbij. Desondanks een indrukwekkend gezicht met in het achterhoofd de vraag of dit alles gaat worden omgezet in biobrandstof. Boze tongen beweren dat de koolzaadteelt, die zwaar wordt gesponsord door de E.E.G , een lang niet zo duurzame brandstof oplevert als in de rapporten wordt gesuggereerd. Bovendien wordt de gewonnen olie aan de menselijke consumptie onttrokken, zo argumenteren critici. Het betreft hier een zoveelste meningsverschil waarover je als gewone burger geen uitspraak kunt doen.
Uitgebloeid koolzaad
Als het avondlicht valt is het tijd om een bivakplekje te zoeken. De tijd dringt, want ik ben vlakbij Dun en de bebouwing wordt steeds dichter.
Een paadje door een tarweveld biedt uitkomst. Achter dit hoge gewas bevindt zich vast en zeker een mooi plekje, waar ik rustig mijn lichtgevende bril kan opzetten om nog eventjes te lezen.
En de plek stelt niet teleur: het paadje voert naar een weiland, dat kennelijk net gemaaid is. Hier moet het goed toeven zijn!
Het is met de zwaarbeladen fiets altijd zaak om een paal of een boom te vinden, waar deze tegenaan gezet kan worden. Ook hierin voorziet dit plekje.
Dit is wellicht de plaats om wat meer over het bivakkeren te vertellen. Mensen vragen me vaak, of ik niet bang ben, zo alleen in bos, veld of beemd. Het antwoord luidt (luid en duidelijk): absoluut niet. Voor mensen ben ik niet bang, hoewel ik weet dat er sommigen met kwade bedoelingen rondlopen. Maar mijn bivakplaatsen zijn vaak zeer afgelegen, ik zijg er neer in de schemering en ben bij het ochtendgloren weer weg. Welke seriemoordenaar zou hier naar z’n prooi zoeken? En de dieren en diertjes die ik hoor zullen mij geen kwaad doen. Ze zijn banger voor mij dan ik voor hen.
Bovendien vind ik het heerlijk om in de open lucht te slapen. Tenzij het regent slaap ik namelijk òp de bivakzak. Op bovenstaand plekje werd ik ook zonder regen trouwens kleddernat: van de dauw. Dit was voor mij aanleiding mijn bivaks niet meer in het gras op te slaan.
Twee kilometer na het bivak steek ik in Dun-sur-Meuse de Maas weer over. Tevens kan ik dan proviand voor de rest van de dag inslaan. Bovenstaande foto is genomen op de D998, richting Romagne. In de omgeving van dit dorpje bevinden zich de grootste begraafplaatsen van Europa uit de Eerste Wereldoorlog. Ieder land heeft z’n eigen graveyard, Friedhof, of cimetière. Hier liggen o.a. de 16000 soldaten die in zes weken tijds ‘vielen voor het vaderland’. De begraafplaatsen worden over het algemeen zeer goed onderhouden. Waar bij ons ‘dè oorlog’ de tweede wereldoorlog is, is het in Frankrijk – en zeker in de Argonne – de eerste. Honderd jaar na dato leven de verschrikkingen die deze heeft aangericht nog voort.
De route voert verder door uitgestrekte graanvelden naar Varennes-en-Argonne. Ik heb m’n dag niet helemaal: mijn schoenen, die me de afgelopen dagen na de nodige kilometers onhoudbaar branderige voetzolen opleverden, veroorzaken nu al relatief vroeg op de dag overlast. Ik probeer op blote voeten te rijden, maar dan zit het zadel weer te hoog. Verscheidene keren stap ik af om te proberen het lager te zetten, maar het blijkt dat de imbus die bij mijn nieuwe Kogafiets werd geleverd niet past. En door al dat gerommel gaat de vaart er uit. Enfin, zo’n dag hoort ook bij een pèlerinage en ik blijf desondanks genieten van het landschap.
Na Varennes volgen drie kilometers aangenaam klimmen door een bos met een kennelijke geschiedenis. Bordjes verwijzen naar het ‘Abris du Kronprinz’, maar ik heb geen zin mijn tocht weer te onderbreken. Nu weet ik uit het gidsje dat het een loopgravenstelsel betreft, dat speciaal voor de oudste zoon van de Duitse Keizer werd aangelegd. Waar het soldatenvolk het moest doen met modderige geulen, genoot het koningskind van een luxe onderkomen.
Nu volgt een stuk route waar ik minder herinneringen aan bewaar, mogelijk omdat ik er geen foto heb gemaakt. Vanwege de naam herinner ik me het dorpje ‘Hans’, maar meer ook niet. Ik word me pas weer van de omgeving bewust in l’Epine (de doorn/stekel). Gezien de twee torenspitsen van de enorme basiliek die dit dorpje rijk is, een begrijpelijke naam.
Het schijnt hier een bedevaartsoord geweest te zijn, waar genezingen plaatsvonden. Waarom dat kennelijk niet meer het geval is, vermeldt de historie niet. In elk geval voor een wat gedemotiveerde pelgrim reden om de plaatselijke kroeg aan te doen. De rit naar Chalons-en-Champagne over een klein binnenweggetje is daarna een makkie.
De route voert je naar het plein bij de Basiliek-kerk, waar het derde traject sinds Maastricht eindigt na 129 km., waarschijnlijk om je de kans te geven deze stad op je gemakje te bezichtigen.
Daar het half acht is en ik nog anderhalf uur heb voordat ik m’n bivak moet opmaken, besluit ik tot een oppervlakkige bezichtiging van Chalons.
Ik tref er de nodige vakwerkhuizen aan. Zoals ik aan het begin van dit stuk al schreef, is de veranderende architectuur voor mij één van de aspecten, die de route zo verrijkend maakt.
Een laatste verwijzing naar de eerste wereldoorlog, voordat de tocht zijn aandacht verlegt naar veel vroeger tijden.
De route gaat verder zuidwaarts door het dal van de Coole. Hier tref ik opeens in elk dorp één of twee zandstenen kerkjes uit de 11e tot 16e eeuw aan. Het gidsje vermeldt er niets over en de informatie op internet is schaars gezaaid. Die kerkjes staan er ook veelal bij, alsof ze in onbruik zijn geraakt. Zelden zien ze er, zoals in St. Laurent, goed onderhouden uit. Van een Fransman met wie ik verder op de route een eindje opfietste, begreep ik dat het onderhoud van een kerk ten koste van de gemeente komt. Gezien het feit dat het hier veelal zeer kleine gemeentes betreft, is het evident dat de kerkjes overgelaten worden aan de tand des tijds.
Het is sowieso al een wonder, dat elk dorp zich in de Middeleeuwen een kerk kon veroorloven. Het hieronder afgebeelde kerkje staat in Nuisement, een naam die is afgeleid van het Latijnse ‘nuci montes’, hetgeen in het Frans ‘le mont des noyers’ en in het Nederlands ‘de berg met de notenbomen’ betekent. Oorspronkelijk bestond het gehucht alleen uit een klein, door grachten omgeven, bejaardentehuis (seigneurie) op de plek waar nu de salle des fêtes is. Sinds men de inwoners is gaan tellen, in 1793 is het dorp van 203 inwoners, via 160 in 1872, gegroeid naar 335 in 2011. En die moeten met elkaar de église St. Etienne onderhouden!
Achttien kilometer onder Chalons vind ik weer een prachtig plekje om de nacht door te brengen.Bivakplek voorbij Cernon
In Lettrée wordt men via een plakkaat op de kerk geconfronteerd met de woelige tijden, waarin Jeanne d’Arc opereerde. Het muisje heeft een hedendaags staartje, want waar de in 1920 heilig verklaarde martelares als patroonheilige voor heel Frankrijk gold, confisqueerde het Front National haar op hun verkiezingsaffiches tegen de’imperialistische EU’.
Gedenksteen op de kerk van Lettrée
Dommartin-Lettrée, een dorp met ongeveer 125 inwoners, veroorlooft zich een grote gotische kerk uit de renaissance.
Inmiddels bevind ik me, van kerk tot kerk fietsend, in de door het gidsje genoemde ‘uitgestrekte en lichtglooiende akkerbouwstreek’, waarvan de volgende twee foto’s getuigen.
De tocht vervolgt langs het riviertje ‘de Lhuitrelle’ en belandt in het 162 koppen tellende dorpje Poivres, waarvan de inwoners zich ‘Les Piperiens et les Piperiennes’ noemen. Poivre betekent peper en les piperiens zou je kunnen vertalen als ‘de gepeperden’. Wederom mét een kerk.
Eglise paroissiale St Antoine à Poivres
Al zuidwaarts rijdend tref je in de dorpjes ook hoe langer hoe meer bouwsels van vakwerk aan. Ze vormen de opmaat voor de vele vakwerkgebouwen die Troyes rijk is.
De volgende opnames zijn gemaakt in de vallei van de Lhuitrelle.
In bijna elk dorpje een gemeentehuis (rechts) en een schooltje (links) onder één dak.
L’époque où Mahomet poursuit son but d’unité nationale et religieuse, bon nombre de chrétiens orientaux quittent Antioche et Jérusalem pour se soustraire à la domination des fanatiques, et émigrent vers l’Occident. C’est ainsi qu’après de longues pérégrinations à travers l’Europe, une famille d’exilés vient s’établir dans l’Aube : Simplice, Léonice et leur fille Tanche. Cette dernière ” avait la beauté de Rachel et de Rébecca et avait été accoutumée au travail des mains. Pieuse, modeste, charitable, elle était la joie de ses parents et l’édification de la contrée. ” Dès l’âge de 16 ans, elle fait vœu de se consacrer au service du Seigneur.
Le 10 octobre 637, jour de la dédicace de l’église d’Arcis-sur-Aube, les parents de Tanche se rendent chez le parrain de leur fille. Sa filleule n’étant pas avec eux, il s’en plaint et envoie un de ses serviteurs pour chercher celle ” qui devait être l’ornement et l’édification de la fête “.
Tanche se confie au messager qui lui est dépêché. Mais ce dernier ” est possédé de pensées toutes différentes, et pressé par d’audacieux désirs “. Il parle d’amour, et se livre à une peinture séduisante de ce penchant. La Vierge répond avec une sagesse qui en impose au traître. Il fait semblant de céder et d’abandonner son projet. Mais, arrivé dans un lieu désert, il arrête la monture de Tanche et menace la jeune fille de la mort si elle ne consent pas à ses infâmes desseins. L’infortunée, ne voyant personne dans la campagne qui puisse lui venir en aide, se recommande au Ciel. Tanche s’élance pour échapper à son agresseur. Il y a lutte, mais malgré son courage, elle est vite épuisée, et le sang coule de plusieurs blessures. Son ennemi achève la lutte en tranchant la tête de l’innocente victime avec son épée, puis disparaît.
Ensuite, toutes les légendes nous donnent la même version : ” quant à la Vierge martyre, elle est glorifiée par le Seigneur. Elle se relève, prend sa tête entre ses mains et se met en marche vers Lhuître. Arrivée près d’un buisson d’aubépines, elle s’arrête, dépose son précieux fardeau, et rend à Dieu sa belle âme, tandis que sa tombe se creuse, en faisant croître un massif de ronces et d’aubépines, pour la défendre contre toute profanation “.
De nombreux prodiges ne tardent pas à s’opérer sur ce lieu : des malades, en passant éprouvent un soulagement subit ou une guérison complète.
Bovenstaandde legende, die wordt verhaald op www.jschweizer.fr, beschrijft de dood in 637 n.C. van een beeldschone non, Tanche, die seksueel belaagd werd, zich verzette en daarbij het leven liet. Haar belager onthoofdde haar, maar zij nam haar hoofd tussen haar handen mee en liep richting Lhuître. Bij een doornig kreupelhout gekomen, bestaande uit meidoorns, gaf ze de geest. Daar ontstond toen haar graf, omgeven door een ondoordringbare haag van doornige takken, om haar te behoeden voor heiligschennis. En ja hoor: de wonderen lieten op deze plek niet lang op zich wachten! Zieken die er voorbij gingen ervoeren terstont verbetering of zelfs complete genezing!
Het mag dan ook geen verwondering wekken dat Lhuître, genoemd naar een Keltisch woord dat ‘het dorp aan de rand van het water’ betekent, tot bedevaartsoord werd. De grote romaanse kruiskerk uit het begin van de 12e eeuw diende als pleisterplaats voor pelgrims, ook voor diegenen die richting Santiago trokken. Inmiddes drukt de kerk zwaar op de gemeente van nog geen 300 inwoners. Van de twee in het dorp aanwezige gîtes, waar in het totaal 15 pelgrims kunnen verblijven, zal de gemeenschap niet rijk worden.
Bovenstaand dorpje is wel wat verworden, sinds het graafschap (La comtesse) het aan z’n lot heeft overgelaten. Tijdens de Franse Revolutie nam het dorp overigens de naam Mesnil-la-Liberté aan. In die tijd – althans vlak na de revolutie, in 1800, toen Napoleon Bonaparte naar de macht had gegrepen – telde Mesnil 101 inwoners. Dat aantal is sindsdien geslonken naar 35 in 2011. En dan krijg je dit soort taferelen.
Deze foto is ook van Mesnil, genomen na een klimmetje van 5%. En zo op afstand ziet het er weer veel lieflijker uit. Ook is te zien dat we hier in het gebied van de windmolens zijn gekomen. Kennelijk leent het enigszins vlakke land zich hier goed voor.
Tot Troyes is de Saint Yves kerk uit de 16e eeuw in Montsuzain de laatste die ik fotografeerde op dit traject. Nog maar 23 km.! Bjorna en ik zijn een keer door de stad gereden, toen we op huizenjacht waren. We vonden er niets aan. Maar achteraf gezien hebben we toen het unieke centrum van de stad, die in de Romeinse tijd ontstond, gemist.
In het centrum staan tal van oude kerken en gebouwen, men vindt er één van de oudste bibliotheken die Frankrijk rijk is, met oude manuscripten vanaf de 7e eeuw, kortom: het is het waard om de fiets te parkeren om de zaken in deze stad rustig in ogenschouw te kunnen nemen.
Troyes is me bijgebleven als een zeer kleurige stad. Hij vormt voor mij niet het eind van een etappe, zoals het gidsje suggereert, dat je na 95km. de gelegenheid geeft er de nacht door te brengen. Maar ik neem wel de tijd om één en ander op me in te laten werken.
Ter afsluiting bezoek ik in de zuidelijke buitenwijken van de stad een reusachtige supermarkt, een ‘hypermarché’ van Carrefour. Ook hier kijk ik m’n ogen uit, want de produkten zijn van een dusdanige diversiteit en soms ook van een decadentie en een luxe, dat ik me al dwalend door de schappen afvraag of we nu inderdaad in economisch donkere tijden leven. Marie-Antoinette had hier haar hart op kunnen halen qua taarten en tevens had ze kunnen kennismaken met sushi’s, die er ter plekke worden bereid. Naar de prijs per ons moet je maar niet vragen …
Twintig km. verderop, na een tunnel onder het TGV spoor, duik ik in de schemering een bijna dichtgegroeid paadje in. Ik vind een goede boom om de fiets te parkeren en merk dat de automatische verlichting nog een minuut of vijf aan blijft.
Het lijkt een goed plaatsje, ondanks het feit dat ik voortdurend schoten hoor in de directe nabijheid. Nu ik de kaart er op nasla, ontdek ik inderdaad een militair kampement voor het TGV spoor aan de andere kant van de weg. Ook de hogesnelheidstrein is duidelijk te horen, merk ik. Het plekje is niet zo stil en afgelegen als de rest van de bivaks, maar enfin, ik moet het er mee doen.
In Ligny-le-Châtel stuit ik warempel op een bakkertje dat op dit vroege tijdstip geopend is. Ik zal niet wederom de loftrompet steken van pain amande, laat het genoeg zijn te weten dat je het ook in Ligny kunt vinden! Als ik beladen met bakkerswaar naar buiten kom, fietst er net een andere fietser voorbij. Op een hellinkje even voorbij het dorp haal ik hem in, daarna hij mij weer als ik me in luchtiger kledij ga hullen. We zullen later in dit verhaal nog op deze man terugkomen.
Dit is de streek waar de heerlijke chablis-wijn wordt gemaakt. Ik weersta de verleiding om ergens een klein flesje voor in mijn laatste bivak te scoren, echter niet omdat mijn karakter zo standvastig is, maar omdat Auxerre trekt.
Na een viaduct over de snelweg begint de lange afdaling naar Auxerre. Ik weet van mensen die op zo’n afdaling in hun zwaarste verzet gaan, zodat ze door kunnen blijven trappen en dan de 60km/u halen. Maar zelf ben ik niet zo’n snelheidsduivel. Ik laat de fiets lekker gaan – de handen in de buurt van de remmen – en ik blijf uiterst geconcentreerd, want ik hoef maar even over mijn schouder te kijken of het stuur draait mee richting berm.
Op deze wijze kan ik er van het afdalen genieten, zeker als ik, zoals hier, zo’n wijds uitzicht heb.Auxerre
Auxerre moet een prachtig stadje zijn met een historisch centrum, maar ik denk eerlijk gezegd: ik kom er nog wel eens. Misschien als ik te fiets de ronde van Bourgogne doe. Het loopt niet weg. In deze regionen begint de thuisbasis te trekken. Vanaf Auxerre volg je de Yonne en wijkt, al fietsend op het jaagpad, niet van haar zijde, ook niet als ze na een splitsing bij Cravant na 19 km. wordt omgedoopt in het Canal du Nivernais.Jaagpad langs de Yonne
Het Canal du Nivernais, dat na bijna 80 jaar in 1843 werd voltooid, is voor de Bourgogne – en voor de Morvan in het bijzonder – van onmisbare economische betekenis geweest. Waar de Morvan al sinds de 16e eeuw de belangrijkste houtleverancier van Parijs was, zorgde de transportrevolutie, waartoe het kanaliseren van waterwegen behoort, ervoor dat e.e.a. minder afhankelijk werd van omstandigheden als grote regenval, vorst, waterpeil en stroomsnelheid.Sluis/écluse
Het gehele Canal du Nivernais, dat in feite de stroomgebieden van Rhone en Seine met elkaar verbindt, telt 110 sluizen. Het woord ‘sluis’ stamt, via het oudfranse woord ‘excluse’ van het Latijnse woord ‘exclûse’, wat ‘datgene dat buitensluit’ betekent.Overigens was de feestvreugde na het voltooien van het Canal du Nivernais binnen een halve eeuw voorbij. Parijs ging in de loop van de 19e eeuw over op het stoken van steenkool en het transport van goederen vond uiteindelijk plaats via de veel snellere spoorwegen. Een tijdlang had de Morvan aan Parijs alleen nog z’n ‘nourritures’ (minnen) te bieden, waarvan het gerucht ging dat ze de gezondste melk van Frankrijk gaven. Het canal raakte in onbruik, totdat het kortelings werd herondekt in het kader van het toerisme. Het gevolg is dat echtparen hun huwelijk testen bij de vele sluizen, dat het op het water wemelt van de gemotoriseerde vaartuigen waarop mensen zich tegoed doen aan copieuze maaltijden, maar ook: dat de jaagpaden langs het canal toegankelijk zijn gemaakt voor fietsers – je kunt er zelfs wel eens een verdwaalde skeelerfanaat zien. Het is moeilijk je voor te stellen dat er hier een anderhalve eeuw geleden ruwe kerels op ellenlange vlotten langstrokken. Toen was de fiets in zijn rudimentaire vorm nog niet eens uitgevonden! Er moest in 1862 een Fransman, Pierre Lallement, aan te pas komen om van de toen bestaande loopfiets (nu nog in trek bij peuters) een fiets met pedalen te maken.
Na ongeveer 60 km. buigt de route van het Canal du Nivernais af bij Châtel-Censoir. Dit is de enige plek waar ik verkeerd rijd, al moet ik zeggen dat het gidsje duidelijk genoeg is. Nee, hier komt de fietser van vanochtend weer om de hoek kijken, die langszij komt op een moment dat ik na de lunchpauze weer in de startblokken sta. ‘Heb ik u vanochtend niet gezien?’, vraagt hij, in het Frans. Nu herken ik hem. Samen opfietsend doe ik mijn best hem te begrijpen en zelf ook een woordje te spreken. Het lukt enigszins, maar het vergt een krachtsinspanning zoals ik die op deze tocht nog niet ben tegengekomen. Op een bepaald moment denk ik: hoe kom ik van hem af? Hij is weliswaar goed voor mijn Frans, maar ik zou zelf graag een tikje harder gaan. Zou het erg onbeleefd zijn om van hem weg te sprinten? En wàt als hij me dan weer inhaalt omdat ik een foto maak ofzo?
Gelukkig grijpt het toeval in, voordat ik een besluit heb kunnen nemen. Hij wijkt van de route af, zegt hij – mogelijk gemotiveerd door gelijkaardige gedachtes. Opgelucht vervolg ik mijn tocht langs het kanaal, zoals ik al 60 km. deed. Pas na een kilometer of 15 wordt ik bij Pousseaux wakker. Ik had allang afscheid moeten nemen van de waterweg. Hoewel ik op de kaart zie, dat ik bij Lucie enigszins zou kunnen afsnijden, mis ik deze mogelijkheid en rijd gewoon 15km. terug naar de plek waar mijn metgezel de route verliet: in Châtel-Censoir. Daar hij inmiddels 30km. op me voor moet liggen, veroorloof ik me de tijd om een paar foto’s te maken.
En dan is het nog 16 km. naar Vezelay, één van de noordelijkste plaatsen van de Morvan. Bijna thuis! Maar ik herinner me hoe lang Bjorna en ik erover deden om de Morvan per auto van zuid naar noord te doorkruisen. Ik moet me niet rijk rekenen. Vermoedelijk kom ik morgen aan het eind van de dag aan, sms ik haar. Maar het kan ook de dag daarna, maandag, worden.
Na een klimmetje uit het bos van Asnières-s/s-Bois gekomen, komt Vezelay in zicht. Dit was in de middeleeuwen al een toeristisch stadje, waar pelgrims uit alle wereldstreken samenkwamen en dat is er niet anders op geworden. Het heeft een veelbewogen geschiedenis, waarin o.a. 1000 pelgrims omkwamen bij een brand, een enorm leger kruisvaarders uit deze contreien naar Palestina trok – wie weet hoelang ze er zonder fietsen over deden? – en de overgebleven burgers hun kans schoon zagen het juk der horigheid van zich af te werpen.
Je kunt je niet aan de indruk onttrekken, dat er ook in vroeger tijden veel mot was, weliswaar veel kleinschaliger, maar tegelijkertijd overal.
Waar bovenstaande foto genomen is, weet ik niet meer, maar in ieder geval nog op de route, recht naar het zuiden, na Vezelay. Na Bazoches wijk ik van de route af en vervolg mijn weg meer naar het oosten, richting Lormes.
Boven het meer wordt het tijd voor een bivak. Wat hàd ik veel beleefd sinds ik in mijn vorige bivak het moede hoofd te rusten had gelegd! Er dient zich een aardig plekje aan met een hek, waar ik m’n fiets tegenaan kan zetten en een afdakje in het weitje ernaast, mocht het gaan regenen.
Hoewel ik geen regen had gehad, op het eerste traject van Nunspeet naar Maastricht na, was het, behalve vandaag, ook geen zonovergoten weer geweest. Maar gezien de zonsondergang zit er kennelijk veel vocht in de lucht, dus nadat ik bivakzak en slaapzak heb uitgespreid, ga ik eens naar dat afdakje kijken.
Het blijkt vol oud roest, waaronder een oude deux cheveaux, te staan. Ik zal de mogelijke buien in mijn bivak uit moeten zitten met als positieve noot, dat ik de natgeworden kledng morgen thuis uit kan hangen. Want ’thuis’ is niet zo ver meer. De Morvan is niet zo groot als ik dacht.

Na alle spullen, op een paar essntiële na – zoals het Bernhardboek – in mijn waterdichte fietstassen te hebben opgeborgen, geef ik me over aan de genade van de nacht. De lezer moet namelijk weten dat je ín een bivakzak van nylon bijna net zo nat wordt als erbuiten, gezien de condens. Ik heb eens een nacht met mijn toentertijd 9jarige jongste dochter Romijn doorgebracht in een bivakzak in de kletterende regen. Ik bleef wakker om de bivkzak open te houden, zodat er geen condensvorming optrad. En zij sliep, haar gezicht in de stortbui, als doornroosje. Had ik haar die dag dan zo afgemat? Ik denk van niet. Zij is – nog steeds – een taaie.
De volgende morgen word ik wakker, zonder dat er die nacht een druppel is gevallen. Ik haastte me naar Chateau Chinon, waar op deze zondagmorgen de café’s al open zijn, alsmede een bakker en een supermarkt. En waar ik overal op de bijna afgelegde route heb gepoogd een ‘café au lait ‘ te krijgen en dan werd afgescheept met een klein kopje koffie en een in plastic verpakt beetje koffieroom erbij, heeft men hier, dicht bij huis, door wat ik bedoelde. Een reusachtige karaf warme melk vergezelde de grote mok koffie. En als ik er van de weeromstuit nòg één bestel, krijg ik er van de café-eigenaar – die doorhad wat voor vlees hij in de kuip had – er een nog immensere karaf melk bij. Mogelijk is zijn medeleven gewekt door mijn ene oog, dat in de nacht een avontuur heeft beleefd waar ik geen weet van heb. In elk geval is het dik en vertoont het alle kleuren van de regenboog.