L’hiver/winter

 


Qu’il est doux, qu’il est doux d’écouter des histoires,

Des histoires du temps passé,

Quand les branches d’arbres sont noires,

Quand la neige est épaisse et charge un sol glacé !

Quand seul dans un ciel pâle un peuplier s’élance,

Quand sous le manteau blanc qui vient de le cacher

L’immobile corbeau sur l’arbre se balance,

Comme la girouette au bout du long clocher !

 

Alfred de Vigny (1797-1863)

 

Zoet is het, wat is het zoet om te luisteren naar verhalen,

Verhalen die vroeger zijn gebeurd,

Als de takken der bomen al geruime tijd kalen,

Als men, turend naar de bleke hemel, het silhouet van een populier bespeurt,

Reikend uit de dikke sneeuwlaag die van boven is bevroren.

Als daar, in zijn witte mantel, waarin hij nauwelijks zichtbaar is tegen ’t zwerk

Een onbeweeglijke raaf zich door niets en niemand laat verstoren

En ons doet denken aan de weerhaan op de toren van een kerk!